Een medische geschiedenis door Hans Bogers
Ik heb m’n premie er al wel aardig uit, vertrouwde ik ooit een arts assistent toe in het ziekenhuis De Tjongerschans in Heerenveen, waarmee ik maar wilde zeggen, dat ik al heel wat keer gebruik heb gemaakt van de vele zorgfaciliteiten, die Nederland rijk is. De keren, dat ik een zorginstelling ( van huisartsenpraktijk tot hospitaal) heb bezocht, zijn nauwelijks nog te tellen en- dat kan ik eigenlijk wel zeggen- het einde is hopelijk nog niet in zicht, want mijn ziekenhuisbezoekjes zijn zo langzamerhand een wezenlijk onderdeel van mijn bestaan geworden. Eerlijk gezegd: Een leven zonder ziekenhuis of medische zorg is voor mij niet goed voorstelbaar. Reden genoeg om aan die medische geschiedenis een paar columns te wijden. Een paar, want één column is te weinig om die veelomvattende geschiedenis ook maar enigszins te beschrijven, Zo is het aantal ziekenhuizen, dat ik ooit bezocht voor onderzoek of een wat langer verblijf, niet gering. Ik zag ziekenhuizen in Gouda , Dordrecht, Oosterhout, Roosendaal, Apeldoorn, Zwolle, Meppel, Heerenveen, Drachten Emmen en Leeuwarden, waarvan het Bleuland ziekenhuis in Gouda niet om medische redenen werd gefrequenteerd, maar meer vanwege her feit, dat het voor surveillerende agenten van de gemeentepolitie een aangenaam rustpunt was tijdens de niet altijd even spectaculaire nachtdiensten. Over de ziekenhuizen in Dordrecht, waar ik door een kaakchirurg onder handen werd genomen, Roosendaal, Apeldoorn en Emmen, waar één van mijn lichaamsdelen werd gefotografeerd en tegen het licht gehouden en Drachten, dat eerder dan Heerenveen beschikte over een MRI installatie, valt niet veel bijzonders te vermelden. Over de andere ziekenhuizen des te meer. Na normale bezoekjes aan huisartsen en het ondergaan van diverse medische keuringen voor sport en beroep, begon het eigenlijk pas echt in Oosterhout, in het toenmalige Pasteur ziekenhuis, waar mijn zoon werd geboren, ik wegens een zogenaamde jumpersknee een spuitje kreeg van dokter De Lint, naar ik begreep de broer van…., en waar ik later werd opgenomen met een trombosebeen, waarmee alle ellende en ook het eerste bijzonder verhaal begon. Een bijzonder verhaal, want om de exacte plaats van de trombose vast te stellen, moest er toen nog (1980) via in dit geval mijn rechtervoet, een contrastvloeistof worden ingespoten. Kennelijk een kunst apart, want de dienstdoende radioloog kreeg de injectienaald er maar niet in en het wachten was op een prikspecialist, die nog bezig was met een operatie. Zijn naam gaf mij niet veel vertrouwen in een goede afloop: broeder Donders, maar het bleek voor hem een fluitje van een cent. Kordaat greep hij mijn voet met zijn grote handen vast en jaste de injectienaald in één vloeiende beweging in een nog niet beschadigde ader.
Dat ik sindsdien alle vertrouwen heb in operatiebroeders met bijzondere namen, zal geen verbazing wekken.
Wordt vervolgd.