Hoe warm het was en hoe ver. door Hans Bogers
Ik noem het de 3 C’s, de uitjes, de dagjes, de weekendjes, ja zelfs de vakanties, die bepaald worden door culturele, conditionele en culinaire elementen. Zoals, bijvoorbeeld een lange wandeling in het Friese Oranjewoud, gevolgd door een bezoek aan de tentoonstelling van Käthe Kollwitz in het museum Belvédère en afgesloten bij misschien wel één van de beste pizzeria’s van Friesland. Mijn afgelopen week stond ook in het teken van die drie C’s. Eerst naar een concert ter herinnering aan de vijftigste sterfdag van misschien wel de beste Nederlandse dichter ooit, J.C. Bloem, in de Adventskerk in Alphen aan den Rijn, waar stadsorganist Simon Stelling en het harmonie orkest Arti (et Religioni) hun best deden mijn culturele inhoud op een hoger peil te brengen, een paar dagen later gevolgd door een tweedaagse wandeltocht van Utrecht naar Alphen en terug.Een conditionele beleving met als culinair hoogtepunt het nuttigen van een broodje bal van de keurslager uit Bodegraven (Borft voor insiders). Dat ik met name dat conditionele gedeelte wel eens onderschat, of mezelf in deze overschat, behoeft geen betoog. Gisteren en eergisteren was daar zeker sprake van. En ondanks het feit, dat ik bij lange wandeltochten, altijd wel een kerkje weet te vinden, om een kaarsje te branden, was het dit keer een ware beproeving. Ik voelde mij zowaar als de heer Bruis, de hoofdpersoon in het onvergetelijke verhaal van Nicolaas Beets over een nogal dikke man, die in de verzengende hitte een lange wandeling maakt om een oude kennis op te zoeken: “Hoe warm het was en hoe ver.”
Ja, het was zelfs zo erg, dat ik met een uit het oog verloren vriendin, die ik al zo’n vijftig jaar niet meer had gezien en die ik aan het eind van mijn eerste tocht ontmoette, nauwelijks een praatje kon maken. Ik stond te tollen op mijn benen, al werd dankzij een toegeschoven peer en een banaan erger voorkomen, maar een beetje gesprek zat er eigenlijk niet in. En toen ik even later, uitgeput op een terrasje wilde gaan zitten werd ik zelfs door dreigende kramp genoodzaakt te blijven staan. Pas toen ik bij mijn slaapadres van vrienden op de fiets was aangekomen kon ik me enigszins herstellen, maar het idee de volgende dag dezelfde wandeling terug naar Utrecht te maken was niet bepaald wat je noemt een prettig vooruitzicht. Dankzij AH rustpunten In Borft en Woerden heb ik het toch gehaald en ik dacht toen ook heerlijk ontspannen de treinreis terug naar de Olde Veste te kunnen aanvaarden. Dat viel tegen. De NS voldeden voor 100 procent aan de door hun gevoerde slogan: “Leuker kunnen we het niet maken.Makkelijker al helemaal niet”, door in Zwolle passagiers uit drie treinstellen in één wagon te proppen. Plek zat, zei een nog al pedante conducteur, die zich overigens in de trein, waarschijnlijk uit zelfbehoud,verder niet meer heeft laten zien. Maar goed, deze column als een evaluatie beschouwend denk ik volgende keer een wat minder ambitieuze invulling te geven aan drie 3 C’s.