Dromen door Hans Bogers
Al heel lang loop ik met de gedachte rond om een column te schrijven over dromen. Ik droom daar zelfs al zo af en toe van, maar vandaag is het moment daar, dat deze droom uit gaat komen. Al heb ik me met het schrijven ervan misschien wel op gevaarlijk glad ijs begeven,maar in deze tijd van het jaar lijkt me dat nou niet een heel erg groot bezwaar.
Allereerst wil ik hier vooraf het misverstand uit de wereld helpen, als dat dromen bedrog zouden zijn. Dat is onjuist. Elke droom bestaat, waar het inhoudelijk ook over gaat en al is die inhoud soms onbegrijpelijk en lijkt deze nergens op te slaan. Één van mijn zusjes bijvoorbeeld, is amateur dromologe en zij zal deze door mij geventileerde en gekoesterde opvatting zeker kunnen bevestigen. En met deze opvatting, zal de tophit van de heer Borsato enigszins herschreven dienen te worden ten einde de waarheid minder geweld aan te doen. Zijn lied over dromen zou er dan, meer waarheidsgetrouw, als volgt uit kunnen zien: Nee onze dromen zijn geen bedrog/Ik zeg het je /geloof me nou toch/ ruik ik je adem /en zie ik je gezicht/ doe ik gauw m’n ogen maar weer dicht. Of zoiets. Als de waarheid maar geen geweld meer wordt aangedaan. Ook waar is, dat er heel wat wordt afgedroomd. Elke doorslapen nacht is het wel één of meer keren raak. Een mens kan over van alles en nog wat dromen en de droombronnen zijn dan ook onuitputtelijk. Veel dromen kun je je niet meer herinneren; een enkele vagelijk en ze laten zich soms maar moeilijk verklaren.
Ook zijn er van die dromen, die met grote regelmaat terug komen. Ik heb er drie, waarvan er eentje met kop en schouders boven de rest uitsteekt en die onvermijdelijk leidt tot een noodzakelijk, nachtelijk opstaan en een slaapwandelachtige gang naar het toilet. Dat is de droom, die gaat over mijn vruchteloze queeste naar een sanitaire voorziening. Stad en land stroop ik dan af op zoek naar een wc en ik kom daarbij vooral terecht in heel veel plaatsen uit mijn verleden, maar er is nooit en te nimmer een mogelijkheid om dat te doen, wat ik steeds wanhopiger wordend zou moeten doen. En wat ik dan allemaal meemaak: Smerige wc’s, onbereikbare wc’s, bezette wc’s, nieuwsgierige opdringerige toeschouwers. Je kunt het zo gek niet verzinnen, maar het komt altijd uit bij dat onverbiddelijke stemmetje, dat me zegt, dat opstaan en stoppen met dromen toch beter is. U begrijpt, dat het schrijven van deze column een zekere emotie bij mij heeft losgemaakt en dat ik het hierbij verder moet laten.
En over die andere, best wel enge, dromen vertel ik later nog wel een keer.