Een Meppelder Reprimande door Hans Bogers
Zoals u de afgelopen jaren vast al wel opgemerkt heeft, hebben mijn pennenvruchten zeer zelden betrekking op Meppel en ze hebben die Drentse stad vast en zeker niet als leidend onderwerp. Niet, dat ik Meppel mijd en dat ik ook nog nooit iets bijzonders mee heb gemaakt in de stad der moggen, maar redenen om daarover te verhalen in mijn columns heb ik nog nooit gevoeld. Kijk, ik ben er wel eens op het gebruik van alcoholhoudende drank gecontroleerd, ( met een negatief resultaat); ik heb er meegemaakt, dat een verwarde Meppelaar in een bakkers-annex horecabedrijf mijn nog half volle kopje koffie van mijn tafeltje weghaalde; ik heb er wel eens een blauwtje gelopen bij een tandarts; de voormalig burgemeester was net als ik een oud Alphenaar en een prominent oud voetballer van FC Noordwijk, bijgenaamd Ouwe Dirk, staat er op de Meppeler donderdagen met een kraampje vol oude ansichtkaarten, maar echt vermeldenswaard was het allemaal niet. Op vrijdag 18 mei kwam daar echter verandering in. En wat voor een verandering. Tijdens één van mijn grote fietstochten deed ik ook even Meppel aan. Niet alleen op doortocht, maar ook nog even om wat boodschappen te doen. Het aangename met het nuttige verenigen heet dat. Ik reed dus de binnenstad van Meppel binnen via een straatje, dat blijkens de bebording een beperkt voetgangersgebied was. Met dien verstande, dat je er ook mocht fietsen. Fietsend, extra rekening houdend met de voetgangers, nam ik aan. Vervolgens moest ik, al fietsend dus, een weg oversteken een ander straatje in. Het was daar druk en ik moest moeite doen een wandelende meneer te omzeilen, daardoor te laat bemerkend, dat het verkeersregiem was veranderd van voetgangersgebied met uitzondering voor fietsers, tot voetgangersgebied pur sang. Maar ik zag aan de drukte wel dat afstappen geboden was en deed dat dus ook. Net op mijn moment van afstappen doemden er twee toezichthouders voor mij op, van wie de oudste, een jong ding nog, mij aansprak en mij meedeelde, dat ik fietste in een voetgangersgebied en gauw was afgestapt toen ik hen zag. Dat laatste ontkende ik, gewoon omdat het niet zo was, maar feit bleef, dat ik niet was gestopt met fietsen toen ik het betreffende verkeersbord naderde. Ik schaamde me daarvoor wel en zei, dat het echt niet mijn bedoeling was geweest door te fietsen. Al denk ik niet, dat de jongedames me geloofden, maar mijn onschuldig en enigszins bezweet voorkomen bleek voor hen toch voldoende om te volstaan met een reprimande en een ietwat belerend praatje. Na hen te hebben aangehoord, mocht ik mijn wandelende weg vervolgen en vond ik mijn bakkie troost bij Appie even verder op, al bleef een ongemakkelijk gevoel mij nog lang achtervolgen. Tot in de studio.