Crematorium door Hans Bogers
De vierdaagse komt er weer aan en dat betekent: trainen, want het is op z’n zachts gezegd onverstandig om die vier dagen in Nijmegens dreven door te brengen zonder toch wat kilometers in de kuiten te hebben. Okay, er zijn van die natuurtalenten, die het evenement ongeoefend doorlopen, maar tot die categorie behoor ik niet. Kilometers maken dus en inmiddels hebben we een paar parcoursjes uitgestippeld, die er samen toe moeten leiden, dat de vierdaagse op een goede manier uit te lopen is. De basisroute gaat vanaf de Kraaiheide langs de Faken, de Roskam en il Rimini naar Paulaner, Edringer of Franciscus, met af en toe een bonusrondje. Een prachtige, gevarieerde route met uitstekende pleisterplaatsen. In het tweede deel van het oefenschema zijn enkele tweedaagse wandelingen gepland: van Utrecht naar Wijk bij Duurstede vice versa, langs de Kromme Rijn, de oude Romeinse grens, bekend als de Limes, en van Alphen aan den Rijn via Woerden naar Utrecht. Een ander deel van de Limes maar dan langs de Leidse- en de Oude Rijn. Omdat ik als pensionado over wat meer tijd beschik, loop ik die laatste route ook wel eens wat anders: van Utrecht naar Alphen en de volgende dag terug. Helaas zal ik die langere dubbel tocht afgelopen week waarschijnlijk voor het laatst hebben gelopen, want de artrose in mijn voeten begint onafwendbaar vormen aan te nemen, die een langere belasting vertalen in pijn en onplezierig wandelen. Daarom was deze afgelopen tweedaagse een memorabele. Niet alleen om die reden gedenkwaardig, maar ook omdat het de aanleiding was voor deze column, want wat wil het geval: Op een redelijke tijd kwam ik in Alphen aan en ik naderde mijn eindbestemming toen ik door een wat oudere Zuid Amerikaanse en wat moeilijk Nederlands sprekende mevrouw werd aangeklampt, met de vraag of ik wist waar het crematorium was. Nou weet ik dat in Steenwijk wel te vinden, maar in Alphen: dat is andere koek. Omdat ik die mevrouw niet helemaal aan haar lot over wilde laten , schoot ik vier voorbij fietsende scholieren aan, die ons zeer welwillend en vriendelijk te woord stonden, maar bij het aanhoren van de vraag reageerden met de tegenvraag: “Wat is dat, een crematorium?” De groep jonge dames was inmiddels uitgegroeid tot acht, maar geen van hen wist wat een crematorium was. Ja toch. Één van de meisjes meende te weten dat in een crematorium mensen werden verbrand. Logisch, dat ze ons in ieder geval niet verder konden helpen.
Uiteindelijk hebben we het crematorium gevonden en een dankbare mevrouw kon nog op tijd aanschuiven bij de crematieplechtigheid, mij achterlatend met de gedachte, dat de jeugd misschien dan wel de toekomst heeft, maar er bepaald nog niet mee bezig is. ’s Avonds bij mijn vrienden op de fiets flitste ik nog even naar een voetbalwedstrijd en al kijkend naar de eindeloze, belachelijke close ups, de merkwaardigste balbehandelingen, de onnavolgbare dan wel onbegrepen passes, het idiote armgezwaai en vooral de onvoorstelbare traagheid, drong zich de gedachte aan het crematorium zich onweerstaanbaar aan mij op:
BRANDHOUT.